Categorieën
wat ons beweegt

tijd maken voor reflectie

tijd maken voor reflectie

Het zorglandschap verandert ingrijpend. Organisaties staan voor de uitdaging om nieuwe vormen te vinden om aan de zorgvraag te voldoen en maatwerk te leveren die recht doet aan cliënten, patiënten en medewerkers. Movimento ging in gesprek met mensen uit de zorg om te horen wat hen opvalt en hun ideeën voor vernieuwing te beluisteren. Rosanne Peuscher werkte ruim acht jaar als tropenarts in de binnenlanden van Suriname, keerde in 2020 noodgedwongen terug naar Nederland en werd manager behandeldienst bij Brentano. Na haar terugkomst ervoer ze grote contrasten tussen haar werk daar en hier. Wat viel haar op?
 
‘Voordat ik als tropenarts naar het buitenland ging werkte ik jaren in een ziekenhuis in Nederland en dacht: Nederland is qua gezondheidszorg het beste van het beste. Toen ik terugkwam was ik verbaasd over de verschillen’, begint ze haar verhaal. Voordat ze daarop verder gaat schetst ze wat goede gezondheid volgens haar in essentie is: ‘Ik kom natuurlijk uit de publieke gezondheidszorg, dat is mijn specialisatie. Als vakgebied bestaat het al heel lang, maar in de declaratie van Alma Ata uit 1978 werd voor het eerste heel duidelijk benoemd dat gemeenschapsparticipatie onderdeel uitmaakt van een goed werkend zorglandschap. Gezondheid is een basisrecht en eerstelijnszorg is een goede manier om de zorg dichter bij gemeenschappen te brengen en betrokkenheid te creëren. Daarmee werd dus ook de focus verlegd van binnen de ziekenhuismuren naar daarbuiten. Dat bracht een revolutie teweeg en wat je zag was dat de kosten omlaag gingen wanneer de gemeenschap mocht meedenken en invloed had op de keuzes die gemaakt werden. Dat is echt heel belangrijk. Je kunt zelfs zo ver gaan dat je kunt zeggen: het functioneren van de gemeenschap is gezondheid.’
 
Betekenisvolle relaties
Vorig jaar nam Rosanne deel aan het inspiratieprogramma voor leiders in zorg & welzijn. ‘Ik ging naar de inspiratiesessies met ideeën over de organisatie van de zorg’, gaat ze verder, ‘en gemeenschapsparticipatie gaat daarover: hoe steek je het met elkaar in? Het gaat over betekenisvolle relaties en vertrouwen en dan kom je ook uit op: in wiens vakmanschap heb je vertrouwen?’ Ze vraagt zich af of we dat nog helder genoeg op het netvlies hebben: ‘We zijn keihard aan het werk, maar zijn we ons nog bewust van wat we aan het doen zijn en waarvoor we het doen?’ Om dat te verduidelijken gaat ze iets dieper in op de internationale gezondheidszorg: ‘Het is een systeem dat veel verantwoording moet afleggen aan grote donoren. In Suriname moest ik elke cent verklaren, tot aan de koffie aan toe. Het was heel transparant en gericht op: draagt wat we doen bij aan de kwaliteit van zorg? Daar raak je aan gewend. Ik ging ervan uit dat in Nederland ook zo verantwoord werd. En natuurlijk weten we best wat we meten, maar wat levert het ons op? Is de kwaliteit van zorg hierdoor hoger? Wordt het personeel minder belast? Die koppeling met het resultaat wordt nog te weinig gemaakt vind ik. Ik zou heel graag zien dat we elkaar meer bevragen over het waarom, binnen de sector maar ook sectoroverstijgend. Is het nuttig of kunnen we het ook laten? Het is te veel een vinkenlijstje geworden. We hebben het zo complex gemaakt dat we wel weten dat we het belangrijk vinden om bepaalde dingen te meten, maar de uitleg is zoek. We moeten terug naar de bedoeling.’
 
Gezondheidszorg als gemeenschappelijk goed
De wens om de zorg anders te organiseren, meer vanuit vertrouwen in vakmanschap en de gemeenschap, was ook een thema dat tijdens het inspiratieprogramma volop aan bod kwam: ‘Voor sommigen was het echt een eyeopener, maar voor mij was het: dit is toch zoals we het horen te doen?’, zegt ze, nogmaals verwijzend naar de doelstellingen ‘gezondheid voor iedereen’ en ‘gemeenschapsparticipatie’ van de WHO. ‘Het is wie ik ben en hier is het denk ik een beetje in de vergetelheid geraakt. We moeten ernaar terug en doen ons best om het opnieuw te introduceren, maar wat is er gebeurd dat we het met elkaar verlaten hebben? Wat ik in Suriname erg mooi vond was dat we het met de gemeenschap deden. Gezondheid is een gemeenschappelijk goed en daar dacht iedereen over mee. Dat is essentieel, want het is niet iets van de manager of de bestuurder, het gaat over ons allemaal.’ Het begrip gemeenschap is dan ook heel breed, zegt ze: ‘In Suriname werkte ik met verscheidene gemeenschappen, soms gedefinieerd door de grenzen van een dorp, soms door de stam waar mensen toe behoorden. In de zorg heb je ook gemeenschappen. Medewerkers vormen bijvoorbeeld een gemeenschap van vakmensen die je kunt laten meepraten over de organisatie van de zorg. Om het aan de praktijk te koppelen: als je, zoals bij mij in het verpleeghuis, de kwaliteit van zorg zo hoog mogelijk wilt houden, dan is het toch vanzelfsprekend dat wanneer je een bed bestelt je overlegt met de verzorgenden die ermee moeten werken, omdat je zijn of haar vakmanschap erkend?’ Ze ziet het hier te weinig terug vindt ze.
 
Professional in zijn kracht zetten
Het knelpunt is volgens haar het feit dat het systeem op dit moment is gebaseerd op de uitzondering: ‘Het vakmanschap en het vertrouwen daarin is steeds minder aanwezig. Corona was daar een mooi voorbeeld van. Toen er aan het begin van de coronaperiode bij ons een corona-uitbraak was heb ik gezegd: we moeten die bewoners isoleren. In overleg met de verzorgenden en verpleging, de facilitaire dienst, de behandeldienst en het ondersteunend personeel hebben we een noodhospitaaltje ingericht in een van de huiskamers. Daarmee hadden we de uitbraak snel onder controle. Als tropenarts was ik gewend om zo te werken. Maar in eerste instantie voelden we ons gecontroleerd door de GGD. Voor hen was het nieuw. Daar gaat geen vertrouwen vanuit. Pas toen onze aanpak succesvol bleek werd gedacht: dat is een mooie oplossing.’ Ook landelijk zag ze dat terug: ‘Er is een politiek debat gevoerd over of een intensivist in staat is om te bepalen wie er wel of niet op de ic komt. Maar dat is zijn werk!’, er klinkt verbijstering door in haar stem. ‘Moet de politiek daar dan regels aan verbinden? Dat matcht natuurlijk niet, want ze hebben geen idee hoe je dat moet doen. En dat hoeft ook niet, want daarvoor heb je die professional. Maar zet die dan ook in zijn kracht.  We hebben in Nederland, in vergelijking met de tropen, een overdaad aan vakmanschap, maar hoe dichter we bij het primaire proces komen hoe meer mensen daarop worden gecontroleerd.’
 
Besluitvorming en zeggenschap
Eenvoudig is dat echter niet. ‘Als je echt verandering wil, dan moet het niet de bestuurder zijn die dat bedenkt. Dat moeten de verzorgenden zijn, maar die zijn hun stem een beetje kwijt’, brengt ze het gesprek terug op vertrouwen en vakmanschap. ‘Ik werkte al volgens de principes van de gemeenschapsparticipatie. Dan heeft de gemeenschap het voor het zeggen als het over hun gezondheid gaat. Maar als een bestuurder zegt: “Ik dacht het moet anders” is dat heel erg van bovenaf.’ Ze haast zich om eraan toe te voegen: ‘Ik zie daar wel heel veel leuke initiatieven van hoor. Er zijn grote projecten gaande over zeggenschap van verpleegkundigen en verzorgenden.’ Maar hoe organiseer je dat mensen die gefrustreerd zijn die frustratie kunnen omzetten in een positieve beweging? Rosanne: ‘Door het te faciliteren en veiligheid te bieden. Het begint met een nieuwe samenwerkingsstructuur of communicatiestructuur creëren waarin je zegt dat het ertoe doet. En het gaat ook over besluitvorming en zeggenschap. Als je die teruggeeft aan de verzorgenden en ze ervaren dat ze werkelijk de macht hebben om een beslissing te nemen doen ze hun mond echt wel open.’ Dan gooit ze de knuppel in het hoenderhok: ‘En het gaat ook over financiën. Als je beslisbevoegdheid aan de verzorgenden geeft en dus ook de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat, dan moet je dat ook betalen. Een manager of bestuurder verdient wat hij verdient omdat hij een bepaalde aansprakelijkheid heeft. Als je die verplaatst moet je ook de financiën mee verplaatsen. Ik vind dat fair. En geld is niet eens het belangrijkste denk ik. Waardering en gezien en gehoord worden zijn dat veel meer.’
 
Durf door te gaan
Dat vraag ook wat van leiders in de zorg. Rosanne: ‘Ga in gesprek met elkaar! Zwengel de tegenspraak, de confrontatie en de discussie aan op het juiste niveau. Met elkaar, met iedereen. En durf door te gaan, ook als de conclusie er een is waarvan jij denkt: dit is niks. Het is helemaal niet erg om het met elkaar oneens te zijn. Daarbij kan een verdiepend gesprek heel effectief zijn om elkaar te begrijpen, want daardoor komen de prioriteiten van de gemeenschap naar boven en kun je ook gemeenschappelijke ontdekken. En als je de keuze maakt om mensen een stem te geven moet je ook meegaan in wat ze zeggen en niet: ik heb het gehoord, maar ik vind het spannend. Je moet dan ook de consequenties accepteren. Als je goed wilt samenwerken moet je proberen met zo min mogelijk oordeel open te staan: luisteren in plaats van invullen. Je weet nooit wat voor een ander het belangrijkst is. In Suriname zag ik bijvoorbeeld veel moeilijke zwangerschappen waarbij kinderen of moeders doodgingen waarvan ik dacht: dat had echt niet gehoeven. Als we die op tijd naar de stad sturen voorkomen we veel ellende. Maar de gemeenschap dacht daar heel anders over. Daar hebben we uren over gepraat en de uitkomst was: we doen het niet, want de veiligheid van moeder en kind binnen de eigen gemeenschap staat voorop en voor sommigen is het bestaan in de stad te onzeker: er is een taalbarrière, geen geld, geen huisvesting … Allemaal redenen die ik zelf nooit had kunnen bedenken. Mijn motivatie om vrouwen naar de stad te sturen was medisch, maar het gaat niet alleen om wat je zelf denkt. Het gaat om waar de gemeenschap het beste mee geholpen is. Uiteindelijk vonden we een donor die bereid was een gemeenschapshuis in de stad te financieren. Daardoor hadden we het beste van twee werelden: vrouwen liepen én geen risico voor hun zwangerschap én konden veilig in de stad verblijven.’
 
Tijd voor reflectie
Ze geeft nog een laatste voorbeeld uit haar eigen ervaring: ‘Ik gaf als feedback dat ik het jammer vond dat we heel top-down zijn en de reactie was: “We zijn bottom-up. We vragen het wel, maar we krijgen nooit antwoord, dus dan beslissen we zelf.” Maar als je een vraag stelt is het toch gek als niemand antwoord geeft? Je moet zorgen dat je het antwoord gaat halen en de omstandigheden creëren. Ik ben natuurlijk vooral arts, mijn kracht als manager is dat ik kan bijdragen omdat ik ook in dat primaire proces zit. Want het management kan met goede intenties een beslissing nemen en tegelijkertijd niet snappen wat het effect daarvan is op het primaire proces. En er zijn best wel succesverhalen, maar die leiden nog niet naar die grote ommekeer die we allemaal willen.’ Waar de wezenlijke discussie over de zorg volgens haar over zou moeten gaan is het belang van de gemeenschap en medewerkers hun stem teruggeven. Terugkerende thema’s die nauw met elkaar verweven zijn: ‘Ik gun Nederland om eens uit die computers en cijfertjes en data te komen. We zijn te veel bezig met vinkjes die aan of uit gaan. Maar als je het individu centraal stelt, dan gaat het om kwalitatieve verantwoording. Het is heel belangrijk dat we er weer een gemeenschapsprobleem van maken en iedereen, ook de NZA en grote verzekeraars, meenemen. We zitten toch een beetje vast in een bepaald patroon en het is goed als we met zijn allen eens zeggen: waarom doen we het zoals we doen en niet anders? We moeten het goede gesprek voeren over de bedoeling van de zorg. Reflecteren op waarvoor we hier zijn en daar de tijd voor nemen. Uiteindelijk gaat dat leiden naar vertrouwen en vernieuwing.’
 
Movimento directeur Astrid Booij-Liewers: ‘In dit interview met Rosanne wordt mij nog eens heel duidelijk hoe we ons te veel laten leiden dor het systeem. Mooi hoe Rosanne beschrijft denkt de goede dingen te doen, maar luisterend naar de stem van de gemeenschap tot het besef komt dat die wat anders wil. Dus niet haar professionele maatstaf is leidend, maar de wens van de community. Die moet een plek krijgen.
Ik hoop dat Rosanne haar inzichten vanuit de tropen vast kan houden en haar reflectie op het Nederlands systeem loslaten. Om het systeem hier los te weken en ruimte te maken voor anders denken en de beweging die nodig is naar een persoonsgerichte focus om het welzijn en de zorg voor elke burger met een zorgvraag te optimaliseren. Het is nodig de juiste vragen te stellen en een tegengeluid te laten horen zodat we kunnen doen wat past. Behoud het goede, en rust niet voordat de klant centraal staat.’

Tekst: Dees Wilgehof-Sodaar.
Gesprekken die Movimento voerde met initiatiefnemers van nieuwe zorgconcepten.

Categorieën
wat ons beweegt

dromen waarmaken

dromen waarmaken

‘Ik ben in dienst vanaf september 2019 en vanaf dag een is het echt knallen’, begint Riëndy met een grote lach op zijn gezicht. ‘Mijn droom als cultuurcoach is om iets terug te geven aan de community. Een aantal jaar geleden had ik een helpende hand nodig en nu kan ik jongeren datzelfde bieden.’ In de regio is de jongerencultuurcoach een nieuw fenomeen. ‘Mijn rol is verbindingen leggen tussen Idea, maar ook met bijvoorbeeld Balans Jongerenwerk en het Griftland College om jongeren te bereiken met cultuur en voor hen nieuwe ideeën te verzinnen.’
 
‘Cultuur is overal: op radio, tv, social media …’, gaat hij verder, ‘maar niet alle jongeren worden geprikkeld om er ook zelf iets mee te doen, ze weten de weg niet te vinden, hebben de middelen niet of de begeleiding ontbreekt om ze op weg te helpen met faalangst bijvoorbeeld.’ Vanuit Idea biedt hij jongeren die plek om elkaar te ontmoeten en hun creativiteit te vergroten wel. Maar zijn werk is veel breder dan dat: ‘Ik praat ook met ze over gewoon alledaagse dingen: Welke doelen heb je? Hoe bereik je die? Het is cultuur aanbieden en tegelijkertijd coaching.’ Jasmijn is een van de jongeren die hij onder zijn vleugels heeft genomen nadat ze elkaar bij The Voice of Soest voor het eerst ontmoetten. ‘Daarna hebben we contact gehouden’, vertelt ze. ‘Riëndy helpt mij met het produceren van mijn eigen track en alles eromheen. Hij weet precies hoe het werkt, geeft praktische tips. Ik laat me nu niet meer door dingen tegenhouden.’
 
Riëndy: ‘Ik zie mezelf toen ik hun leeftijd had. Ik weet waar de pijnpunten zitten.’ Dan komt hij terug op de gesprekken die hij met de jongeren voert: ‘Je moet weten wat ze interessant vinden, maar dat verandert elke maand en heel snel’, vertelt hij lachend. ‘Dus je kunt beter met hen in gesprek zijn en vragen stellen.’ En al herkent hij dan veel van zichzelf: ‘Iemand van zestien nu is niet op dezelfde manier zestien als toen ik zo oud was. Maar als je jongeren de tools, kennis en een platform aanreikt zie je dat er wonderbaarlijke dingen uitkomen.’ Hij verwijst naar de nieuwjaarsbijeenkomst van de gemeente Soest in januari: ‘Mensen hebben het er nu nog over! Er was een samensmelting van verschillende typen mensen die allemaal iets te bieden hadden die avond.’, zegt hij. ‘Dat optreden was echt superleuk.’ Jasmijn straalt als ze het zegt. Haar doel heeft ze helder voor ogen: ‘Bekend worden en mensen raken met mijn muziek. Het lijkt me tof als ik een voorbeeld kan zijn voor anderen.’ Die droom verwezenlijken begint hier, in deze studio met de tips en tricks die Riëndy haar geeft: ‘Ik ontdek hier wie ik ben als artiest.’

Interview Riëndy Holder, jongerencultuurcoach Idea – Jasmijn Hendriks, deelnemer. In opdracht van KunstenHuis Idea. Tekst: Dees Wilgehof-Sodaar. Foto: Mel Boas.

Categorieën
wat ons beweegt

energie losweken

energie losweken

‘We worden geen De Balie, zoals in Amsterdam’, zegt Job Boot over de debatten in de bibliotheek, ‘maar het leuke is dat Idea het toch wil stimuleren en faciliteren.’ En dat is nodig, want de lokale journalistiek heeft volgens hem een flinke deuk opgelopen door bezuinigingen, veranderingen in het medialandschap en de opkomst van internet. Dat heeft allemaal zijn weerslag op de participatie van inwoners.
 
De samenwerking tussen Idea en het Lokaal Mediacentrum Zeist leverde al drie levendige avonden op. Job: ‘Het leuke van die samenwerking is dat het multimediaal wordt. We proberen heel interactief en op verschillende fronten in te zetten om het een impuls te geven. Debat is belangrijk in een democratische samenleving.’ Hij ziet vooral een uitdaging in het vinden van onderwerpen die een breed publiek aanspreken en daaromheen mensen te verzamelen die daar onbezoldigd tijd en energie in willen steken.
 
Om het gesprek te stimuleren moet je betrokken zijn en goed kunnen luisteren, zegt Job: ‘Je moet de mensen zelf aan het woord laten en het verhaal laten vertellen. De grote kunst is om dat uit mensen te halen’, want, ‘Het maatschappelijk nut moet zijn dat het niet alleen stoom afblazen is en zeggen wat niet goed is, maar ook kritisch zijn en zeggen hoe het anders en beter kan.’ Er is volgens hem veel creativiteit in de samenleving die je kunt aanspreken. Om dat concreet te maken moet je mensen meenemen en soms ook ‘opvoeden’.
 
Als het dan allemaal lukt – en het leescafé zit telkens behoorlijk vol – draagt dat ook bij aan verbinding: ‘De spanning zit in onverwachte wendingen, waardoor je een andere kijk op de zaak krijgt. Het gaat om mensen uitnodigen en uitlokken. Het zou een verbindende lijn kunnen opleveren, als je mensen stimuleert om met ideeën en initiatieven te komen. Het zou mooi zijn als het debat op een goede manier emotie en inspiratie oplevert. Dat heeft het de eerste twee keer zeker gedaan.’ Job benadrukt nog maar eens dat het een essentieel deel van de democratie is: ‘Als je het debat niet meer met elkaar voert sterft er een stukje levendigheid,’ zegt hij. ‘Debat zorgt ervoor dat je elkaars standpunten verneemt en dat je misschien nader tot elkaar komt. Dat je inspiratie opdoet. Het moet een aanjager zijn om energie los te weken.’

Interview Job Boot, debatleider, Lokaal Mediacentrum Zeist. In opdracht van KunstenHuis Idea. Tekst: Dees Wilgehof-Sodaar. Foto: Mel Boas.

Categorieën
wat ons beweegt

aandacht is het nieuwe goud

aandacht is het nieuwe goud

Het zorglandschap verandert ingrijpend. Organisaties staan voor de uitdaging om nieuwe vormen te vinden om aan de zorgvraag te voldoen en maatwerk te leveren die recht doet aan cliënten, patiënten en medewerkers. Movimento ging in gesprek met initiatiefnemers achter vernieuwende zorgconcepten om te horen wat hen beweegt. Waarom werden zij zorgondernemer en op welke zorgvragen is hun initiatief een antwoord? Lucian van Heumen richtte samen met zijn partner Ingeborg het Elzeneindhuis op, een kleinschalige woon- en dagbestedingsplek voor mensen met een (ernstige) meervoudige beperking vanuit een nieuw gedachtegoed: SlowCare.

‘Onze dochter Eline is ernstig meervoudig gehandicapt en ergens in 2012 zei Ingeborg: “Volgens mij moeten we de zorg zelf gaan inrichten en kan dat ook.” We hebben veel vervelende ervaringen, er waren dingen waar we vraagtekens bij hadden en waarvan we zeiden: dit kan en moet gewoon anders. Die ervaringen hebben we gebruikt’, begint Lucian. ‘Ik was toen nog algemeen directeur van een forensisch psychiatrische kliniek en voor mij was dat het moment waarop ik dacht: het wordt tijd dat ik op een andere manier impact ga maken. Want dat werd steeds ingewikkelder, met name door de systeemwereld die zó dominant is geworden, zó overheersend, dat impact maken bemoeilijkt wordt voor begeleiders, leidinggevenden en ik denk ook voor bestuurders.’

Van hoofd naar hart
‘Er kwamen dingen bij elkaar’, gaat hij verder, ‘Mijn eigen wens om het anders te gaan doen en de zorg voor Eline. Dat maakte dat we een zorgconcept wilden ontwikkelen dat kwaliteit van leven bood aan juist die doelgroep. Want we hebben gekozen voor de doelgroep ernstig meervoudig beperkte mensen. Die zitten voornamelijk in grote zorginstellingen en vaak ook buiten de bebouwde kom. Wij vonden het belangrijk deze mensen weer een gezicht en stem te geven, zodat ze gehoord worden. Want wanneer je met hen in contact komt gebeurt er iets met je. Ze brengen je van hoofd naar hart en dat is wat we in deze tijd juist nodig hebben. In onze visie hebben zij de taak om ons te helpen stilstaan bij de essentie van het leven en dus vonden we het belangrijk dat ze ook weer een plek midden in de samenleving zouden krijgen. Eline was daarvoor onze inspiratiebron. Zij was mijn leermeester en bracht me terug bij datgene waar het om draait.’

Kwaliteit van leven in een inclusieve samenleving
Maar wat is kwaliteit van leven volgens hem? ‘Dat ze weer gehoord en gezien worden. Daarom hebben we gezocht naar een locatie midden in de samenleving. De wereld van onze cliënten is klein. Het is enkel de wereld waarin ze wonen, dus is het belangrijk dat er voldoende vierkante meters zijn om te leven. Bovendien moest het ook een healing environment zijn: groen, veel licht en met een goede luchtkwaliteit. En er moest een therapeutisch zwembad komen. Want als je weer vrij kunt bewegen omdat je in het water ligt, dan is dat voor hen net zoiets als wanneer wij op vakantie gaan. We hebben dus veel geïnvesteerd in het gebouw om aan al die elementen te kunnen voldoen. Want het heeft allemaal invloed op de kwaliteit van leven.’ Uiteindelijk viel de keuze op een voormalige lagere school in Oss, die midden in een zeer gemêleerde wijk ligt. ‘Omdat we vinden dat onze mensen iets te bieden hebben wilden we ook de inclusieve samenleving mede vormgeven. We hebben veel activiteiten gericht op de buurt en hebben de wijk al in een vroeg stadium betrokken bij de komst van het Elzeneindhuis. Je ziet dat je op basis van wederkerigheid impact maakt. Wijkbewoners hebben onze mensen leren kennen en er is interactie. Het hoeven vaak helemaal geen grote dingen te zijn. Bij het ophalen van lege flessen, die wij dan in de glasbak gooien, merk je dat mensen wachten op het moment dat je weer langskomt. Vaak zijn het mensen die alleen wonen en het fijn vinden dat er weer eens aangebeld wordt. Het werkt dus ook tegen eenzaamheid.’

Een ingewikkeld vraagstuk
Ondanks de bevlogenheid ging het beslist niet van een leien dakje. Vanaf het moment dat in 2012 de eerste ideeën op papier kwamen te staan en het moment dat kon worden begonnen met het verbouwen van de school zaten vier spannende jaren: ‘We hebben drie jaar lang gestreden omdat het financieel een ingewikkeld vraagstuk was. Wij wilden andere normen neerzetten en geen enkele bank, geen enkele investeerder, geen enkele institutionele belegger was bereid om een lening te verstrekken om die school te verbouwen tot wat het nu is. Blijkbaar kon in Nederland niet wat wij wilden.’ Pas in 2016, Lucian heeft dan al ontslag genomen, keerde het tij: ‘Net op het moment dat we de stekker eruit wilden trekken zei de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant: “Dit moet gewoon doorgaan.” Het paste in zijn programma sociale veerkracht voor de provincie met een inclusieve samenleving. Uiteindelijk heeft hij binnen zes weken een financiële beschikking voor elkaar gekregen voor ongeveer 80% van wat er nodig was. De rest hebben we opgehaald met een aparte lening en crowdfunding. We hebben de school volledig duurzaam verbouwd en in 2018 konden we drie woningen voor 24 bewoners en vier dagbestedingsruimtes betrekken voor nog eens 32 mensen.’

Kracht van kleinschalig organiseren
Het gedachtegoed achter SlowCare klinkt vertrouwd en is tegelijkertijd uniek: ‘Kwaliteit van leven is voor ons terug naar de norm: drie begeleiders op acht bewoners. En dat is exclusief stagiairs en vrijwilligers. Mensen komen graag bij ons werken en waarom? Omdat ze weer gewoon vanuit hun passie hun vakmanschap binnen de beschikbare tijd kunnen inzetten. Daar zie je de kracht van kleinschaligheid. Er is een noodzaak voor organisaties om kleinschaligheid te integreren binnen een grotere organisatiestructuur, want ik denk dat de arbeidsmarktproblematiek grote organisaties kan nekken. Mensen gaan weg.’ Daarom heeft het Elzeneindhuis naast medewerkers in loondienst ook een groot aantal vrijwilligers, vertelt hij: ‘Vrijwilligers hebben een belangrijke rol binnen SlowCare. Het zijn mensen die gestopt zijn met werken, maar wel talenten hebben. Ze vinden het fijn om op basis van wederkerigheid weer ergens bij te horen.’ Daarmee snijdt hij een gerelateerd thema aan: vergrijzing. ‘De vergrijzing is een kans binnen de zorg. Wanneer je vrijwilligers weet te werven die gestopt zijn in het arbeidsproces, maar die nog wel een betekenisvolle rol willen hebben in de maatschappij, dan is een bijdrage leveren aan deze zorg verrijkend. En uiteindelijk maakt het werken met vrijwilligers het ook financieel duurzamer.’

Keuzes maken van onderop
De kosten voor de zorg stijgen en budgetten worden krapper, kan een ruime(re) formatie uit als je wilt organiseren volgens het SlowCare principe? ‘Er komen wel eens bestuurders van grote instellingen bij me die zeggen: wat jij doet kunnen wij niet. Maar dat kunnen zij ook! Je moet alleen andere keuzes maken, het is onder andere een bestedingsvraagstuk. Het heeft niets te maken met te weinig geld. We weten wat de tarieven zijn, we weten hoeveel mensen we nodig hebben. En als je dat tegen elkaar afzet dan kom je op een bedrag uit en van wat overblijft moet je de rest doen. Dat vraag omdenken.’ Hij geeft een voorbeeld uit de begindagen van Het Elzeneindhuis: ‘Toen we begonnen in 2016 heb ik, na een periode dat ik altijd een secretaresse had, beleidsmedewerkers of bij HRM terecht kon, alles zelf gedaan. En waarom? Omdat als je er mensen voor moet aannemen je als kleinschalige organisatie kwetsbaar bent en dat is een groot risico voor de continuïteit. De expertise die ik niet in huis heb huur ik in. Dan ben je misschien iets duurder uit, maar je continuïteit is daarmee wel gewaarborgd.’ Hij komt nog even terug op de inzet van vrijwilligers: ‘En als ik een aantal vrijwilligers heb dan levert dat uiteindelijk iets op voor mijn exploitatie.’ Het betekent vooral een andere manier van managen bedoelt hij: ‘Wij zijn keuzes gaan maken van onderop, gemaakt gebaseerd op intrinsieke waarden in plaats van financieel gedreven. Daardoor hebben we een platte organisatie. Want als ouder van een gehandicapt kind maak je als bestuurder andere keuzes. Je weet en voelt immers waar het om gaat. Bij grote organisaties sta je meer op afstand. Je bent er meer voor de totale organisatie dan voor de cliënt. En ik weet als geen ander hoe je in grote organisaties afgeleid wordt en dat neem ik bestuurders en leidinggevenden dus absoluut niet kwalijk. Maar ook grote organisaties kunnen andere keuzes maken die ten goede komen aan de zorg. En door kleinschalig te organiseren is er ook meer ruimte en autonomie en zie je dat het eigenaarschap van begeleiders, maar ook van ouders, gestimuleerd wordt. Dat heeft weer zijn effect op de kwaliteit van de zorg en de tevredenheid.’ Voor leiders betekent dat vooral lef hebben: ‘Durf uit het stramien te stappen waar je in gevangen zit en maak je droom waar!’

Meer dan een concept uitrollen
‘We zijn een zeer atypische organisatie’, vat Lucian samen. ‘Ik las ergens: aandacht is het nieuwe goud binnen zorgorganisaties. Dus als je daar veel in investeert, dan is dat een garantie voor de continuïteit in de toekomst. Hoe je dat doet? Korte lijnen, zorgen dat je er bent en een persoonlijke touch meegeven.’ Maar SlowCare is meer dan een concept dat je kunt uitrollen, voegt hij toe: ‘Voor Ingeborg en mij is het een leven geworden, het is geen functie of een baantje. Dat brengt ook een uitdaging met zich mee: hoe draag je het over? In die fase zitten we nu. We zien dat dat niet eenvoudig is, omdat de competenties en kwaliteiten van mij en mijn vrouw redelijk complementair zijn. En je hebt een drive nodig om dit te kunnen doen, maar als je die bevlogenheid in een grote organisatie niet hebt kun je ook geen stappen maken.’ Hoe ziet hij dan nu de toekomst voor zich? ‘Het kenmerk van onze bedrijfscultuur is vriendelijkheid en kwaliteit van zorg. Waar we mee bezig zijn is zorgen dat er voldoende cultuurdragers zijn en dat er een opvolger is die dat overneemt. Het is een proces en de kunst is om het in de genen van de organisatie, dat zijn de medewerkers en de ouders, te verankeren. Mijn droom is dat die kernwaarden blijven bestaan, zodat ouders waarvan de kinderen hier wonen ontlast worden en weten: mijn kind zit op de goede plek.’ Daarmee komt hij terug bij waar het allemaal mee begon: goede zorg voor zijn eigen dochter: ‘Al onze ervaringen, ook de negatieve, hebben er uiteindelijk toe geleid dat we nu kunnen zeggen: de shit uit het verleden hebben we kunnen omvormen tot compost. Tot iets nieuws. En dat is SlowCare.’

Movimento directeur Astrid Booij-Liewers: ‘Prachtig om te lezen hoe er uiteindelijk toch financiering is gekomen voor een dergelijke zorglocatie. De inclusieve samenleving krijgt hiermee vorm. En wat Lucian zegt over de aantrekkelijkheid voor medewerkers zie ik terug op meerdere plekken. Echt van betekenis zijn is voor velen een groot goed. Minder administratieve lasten, minder ‘ballast’ van alles wat niet direct met aandacht voor de cliënt te maken heeft. Dit is waar we steeds meer mensen voor zien kiezen. Het nieuwe organiseren krijgt gelukkig op steeds meer plekken vorm. Prachtig ook hoe de betrokkenheid en de bevlogenheid van medewerkers en mantelzorgers hier weer zegevieren. En bovenal de cliënt die gezien wordt! Dit vraagt wel wat van leiders: een intrinsiek geloof in nieuwe vormen en vasthoudendheid om die te realiseren. Precies waar Movimento voor staat: beweging in leiderschap!’

Tekst: Dees Wilgehof-Sodaar.
Gesprekken die Movimento voerde met initiatiefnemers van nieuwe zorgconcepten.

Categorieën
wat ons beweegt

meer uiting van gevoelens dan schildering

ik vertel het aan jou

Componist Joost Kleppe legt zich al jarenlang toe op het schrijven van vocale werken, waaronder ook liederen. Maar hoe gaat een componist om met tekst? 

‘Wat veel mensen zich niet realiseren is dat je als componist een heel grote macht hebt over hoe een luisteraar een zin ervaart’, begint Joost, ‘Muziek kleurt een zin enorm en dat wordt bepaald door een componist. Je schept de omstandigheden waaronder mensen iets ook kunnen voelen. En bijna alle gedichten hebben iets muzikaals. Gedichten gaan al richting klank en ritme en hebben een zekere cadans.’

De ondertoon vinden
Daarom is een letterlijke tekstuitbeelding ook vaak uit den boze, vindt hij. Componeren gaat verder dan het verklaren van een tekst: ‘Je interpreteert de tekst, maar op een open manier. Het is goede liedcomponisten eigen dat ze je niet een interpretatie van de tekst opdringen, je niet de emotie in het gezicht duwen, je niet precies vertellen wat de tekst óók al vertelt. Als er staat “ik hoor een vogel zingen”, dan hoef je dat niet per se in de pianopartij te horen. Iedereen weet hoe een vogel klinkt. Het kan wel werken, maar het mooie van muziek is dat je er iets onder kunt leggen. Een zin als “ik haat je” kun je op een waanzinnig dissonant akkoord zetten, maar misschien is het wel veel interessanter en indrukwekkender om hem heel zacht te zingen.’ Hij verwijst naar Beethoven die boven zijn 6e symfonie schreef: Mehr Ausdruck der Empfindung als Malerei, meer uiting van gevoel dan schildering. ‘Ik probeer altijd die ondertoon te vinden die het spannend houdt. Een eenvoudig voorbeeld is Deze vuist op deze vuist … van Harry Bannink, die ik zelf als grote Nederlandse liedcomponist zie. En meer en meer mensen gelukkig. Terwijl de tekst zegt “en zo klim ik naar boven” gaat de melodie juist omlaag. Hij heeft daar brieven over gekregen van muziekpedagogen die zeiden: “Maar meneer Bannink, dat kan helemaal niet!” Maar hij verdomde het om de melodie letterlijk de tekst te laten volgen. Dat werd hem te tekenfilmachtig.’

Iets wat het verstand te boven gaat
‘De mooiste teksten zijn die waar je twee kanten hebt’, gaat hij verder, ‘In het lied Frühling läßt sein blaues Band van Hugo Wolf bijvoorbeeld – dat heet eigenlijk Er ist’s – hoor je in de pianopartij de vrolijkheid van de naderende lente. Maar naast die blijheid legt hij ook iets heel geheimzinnigs, alsof je het ene na het andere gordijntje opentrekt. Hij gebruikt allemaal majeur harmonieën, maar die gaan op een merkwaardige manier in elkaar over. Hij schildert daarmee eigenlijk twee dingen: verbazing – hé, hier barst ook weer wat open – én vervreemding, zoals je hebt wanneer je met nieuwe ogen ergens naar kijkt. Vaak probeer ik ook meerdere lagen aan te brengen. Zo zit de mens ook in elkaar’, voegt hij toe, ‘Wij zijn geen eenduidige wezens. Als we boos zijn, zijn we vaak ook verdrietig en als we verdrietig zijn misschien ook heel vredig. Het is altijd een mengsel. Dat maakt mensen en kunst interessant. Je kunt er geen stickertje op plakken, niet één woord. Anders kun je net zo goed een bordje ophangen met “boos” of “vrolijk”. Het is een belevenis, niet alleen een emotie. Er zit altijd meer doorheen. Óf die boosheid wordt zo mooi geschilderd dat je hem weer als nieuw voelt. Dat is het prachtige aan kunst. Er is iets onbenoembaars, iets wat ons verstand te boven gaat.’

Ruimte maken voor de tekst
Hoe ga je dan als componist te werk? ‘Een gedicht is een ander medium, dat is belangrijk om je te realiseren. Een gedicht is niet bedoeld als liedtekst. Iets kan een geweldig gedicht zijn, maar niet zo geschikt als liedtekst, want je maakt er iets anders van. Eerst probeer ik heel erg goed te voelen wat er in een gedicht aan de hand is. Ik lees het een aantal keer en vaak ga ik dan een stuk wandelen, want dan kan er iets bij me opkomen. Of wat ook vaak gebeurt is dat ik bij een zin in het midden of aan het einde al muziek hoor en ik van daaruit verder ga. Ik bouw een lied niet per se van a tot z op. Eigenlijk maak je als componist een architectuur, een spanningsboog in de tijd. Laatst zette ik een gedicht op muziek dat eindigde met “ik had vader willen zijn, vader nog het meest”. Daar hoorde ik meteen een melodie bij. Die heb ik aan het begin weer gebruikt als intro. Ik kijk dus heel erg naar welke structuur ik ongeveer ga maken. In het kleine, met themaatjes die misschien al af zijn, en in het grote, zo van: hier moet waarschijnlijk een omslagpunt komen, een belangrijk kwartje dat valt.’ In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld werken met herhaling en tussenspelen, vertelt hij: ‘Dat is muziek nou eenmaal eigen en maakt het mooi’, zegt Joost, ‘Je moet de tekst ruimte geven, want een gedicht lees je vaak langzaam voor jezelf en je laat de woorden goed tot je doordringen. Wanneer je het als muziek presenteert moet je ruimte creëren om het door te laten dringen. Met een tussenspel of door regels te herhalen, zeker in een snel liedje, omdat je anders te snel door je tekst heen bent. In het lied van Wolf zie je dat ook mooi. Hij herhaalt “Frühling, ja du bist’s!” in totaal drie keer. Dat is voor een lied heel fijn, terwijl Mörike het in zijn gedicht niet herhaalt.’

Kleuren toevoegen
‘Ik vind overigens dat je een tekst niet mag veranderen, tenzij je de dichter kent, kunt opbellen en zeggen: ik wil heel graag dit woord anders. Je moet wat de dichter schrijft wel serieus nemen, daar zit zijn of haar vakmanschap in. Dus kom niet aan de woorden!’, zegt hij beslist, ‘Maar kom wel aan de herhaling.’ Gedichten met mooie, klankrijke woorden zijn daarom heel geschikt om op muziek te zetten, vindt Joost: ‘Ik kwam een keer “handbeschilderd koetsje” tegen, dat is als prozatekst mooi, maar zingend is het niet lekker. Je wil graag zinnen als “zeilschepen deinden op de voorjaarswind”. Het is fijn als er klank in de woorden zit en niet te veel schurende lettergrepen. Gedichten van Reve zijn bijvoorbeeld heel lastig op muziek te zetten omdat ze zo gortdroog zijn. Je hoort gewoon zijn stem erbij. Maar iets van Lodeizen is weer heel fijn om te toonzetten. Daarom gaan klassieke zang en hogere poëzie ook heel mooi samen, omdat het allebei gestileerde vormen zijn. En zeker als je meer de lyrische kant opgaat wil je dat de suggestie open blijft, dat je niet helemaal weet wat het betekent.

Componeren is soms als koken
Daarmee komt Joost terug op wat hij eerder zei over letterlijke tekstuitbeelding: ‘Ik vind niet dat je per se een laag toevoegt, je maakt het niet ingewikkelder. Soms voeg je inderdaad een laag toe, maar meestal versterk je iets wat er al is. Natuurlijk neigt de ene componist meer naar rood en de ander naar groen, maar je probeert je open te stellen voor wat er in het gedicht zit en dat op te vangen en als het ware te vertalen naar die nieuwe vorm die muziek is. In Der Leiermann uit Schuberts Winterreise bijvoorbeeld versterkt de draailier, die je in de pianopartij hoort, de eenzaamheid van de man en dat voegt schoonheid toe. En de muziek maakt ook heel duidelijk dat het een bevroren situatie is’, wijzend op de statische kwint in de bas, ‘terwijl in de rechterhand een speels melodietje klinkt.’ Joost neuriet. ‘Die tegenstelling maakt het bitter. Maar Schubert gebruikt al die elementen heel gedoseerd, bijna eenvoudig. Het is eigenlijk net als met koken, wanneer je oregano én kerrie door elkaar gooit en er een kruidenbouillontablet én een oosterse kruidenmix doorheen doet, blijft er niet veel meer over. Je moet goed zien wat het medium muziek kan toevoegen aan de tekst.’ Bij het werken met levende dichters en librettisten is dat duidelijk merkbaar: ‘Soms moet je dichters wel even leren dat je met muziek iets anders kunt dan met woorden. Een schrijver wil het hele verhaal vertellen, en vaak is het juist fijn als dat niet gebeurt. Het is de kunst, voor de schrijver én de componist, om niet voortdurend te willen schitteren, te willen laten zien: ik kan het hoor!’

Engel aan mijn bed
Op dit moment is hij bezig met het schrijven van liedjes op eigen, uit het leven gegrepen teksten voor een album dat hij gaat opnemen met onder anderen Loes Luca en Wieteke van Dort: Engel aan mijn bed. ‘Als je met anderen samenwerkt word je soms boven jezelf uitgetild en wordt het geheel meer dan de som der delen. Het voordeel van de tekst én muziek schrijven is dat je precies weet wat je wil vertellen, dat het net als bij de beste singer-songwriters – zoals Brel of The Beatles – één geheel wordt. Ik zie mezelf ook niet als dichter, wel als liedtekstschrijver. Als ik iets groots meemaak – zoals toen mijn moeder dement werd – heb ik eerder de neiging om een tekst te schrijven dan een muziekstuk. En het is ook leuk om over een bekende situatie van bijvoorbeeld een helpdesk, waar je geen steek verder komt, te schrijven. Het ene liedje is dus licht en grappig en het andere is serieuzer, maar er zit wel vaak ontroering in. Dat is mijn middle name’, zegt hij lachend. ‘Als ik niet oppas schrijf ik mijn hele leven alleen maar ontroerende, weemoedige liedjes, maar op een gegeven moment ben je dan als luisteraar verzadigd. Dan moet er een andere kleur bij. Je kunt niet alleen maar droevig zijn. Een mokerslag komt juist harder aan als er daarvoor een zekere lichtheid was.’

tekst: Dees Wilgehof-Sodaar
Dit interview verscheen in De Liedvriend, het ledenmagazine van de Vereniging Vrienden van het Lied, uitgave mei 2022.

op de hoogte blijven?

schrijf je in voor onze nieuwsbrief!

Dan laten wij je periodiek weten waar wij mee bezig zijn.